Iedereen kent wel een kind met ASS (een autisme spectrum stoornis). In elke klas van het regulier en van het speciaal onderwijs zijn ze waarschijnlijk te vinden. De één valt op, de ander niet. Hoe kan het dat ze zoveel verschillen van elkaar? En wat is het nu eigenlijk precies?
Er zijn veel verschillende vormen van autisme en iedere vorm kan eigen ‘kenmerken’ hebben. ‘Kenmerken’ mag je zien als dingen die ‘anders werken’ in de hersenen. Maar die soms ook behoorlijk in de weg kunnen zitten en een uitdaging kunnen zijn voor zowel kinderen als ouders.
Hoe kan het dat 2 kinderen autisme hebben en toch heel verschillend zijn? Om dit goed uit te leggen, kunnen we het vergelijken met een streepjescode.
In een streepjescode kunnen veel of weinig streepjes zitten. De streepjes kunnen dik of dun zijn. Het aantal streepjes vertelt ons iets over het aantal van die eigenschappen, de dikte van de streepjes brengt in beeld hoe intens aanwezig de eigenschappen zijn. In feite heeft ieder mens wel een paar streepjes in zijn streepjescode, maar bij mensen met autisme zijn dit er veel meer en zijn er naar verhouding meer dikke streepjes.
Maar wat zijn nu mogelijke kenmerken van autisme? Wat kun je merken aan het gedrag van een kind, op dat ontzettend brede spectrum, met veel of weinig streepjes (dik en/of dun) in de streepjescode?
Het kan inhouden dat je kind het moeilijk vindt om contact te maken met anderen. Of een gesprek te voeren. Of moeite heeft met het begrijpen van motieven en emoties van andere mensen. Het kan ook zijn dat anderen moeite hebben met het begrijpen van jouw kind. Vaak wordt dit omschreven als ‘sociaal onhandig’, waarbij gekeken wordt in hoeverre een kind erdoor beperkt wordt in het dagelijkse leven. Ze hebben moeite met vrienden maken, contact leggen, begrip tonen voor andermans emoties. Hierop inspelen is lastig voor iemand met autisme, net zoals grapjes en sarcasme begrijpen.
Ook kan het voorkomen dat je kind het fijn vindt als dingen steeds op dezelfde manier gaan. En het moeite ermee heeft als dit afwijkt. De manier waarop kinderen met autisme zintuigelijke informatie verwerken, verloopt anders in de hersenen. Kinderen kunnen hierbij rigide vasthouden aan routine en structuur. Een kind kan bijvoorbeeld er op staan iedere dag hetzelfde t-shirt te dragen, omdat dit t-shirt niet jeukt of prikt. Ook in spel komt dit naar voren, bijvoorbeeld het willen organiseren van speelgoedautootjes op 1 nette rij.
Het kan ook voorkomen dat je kind hele specifieke interesses heeft (bijvoorbeeld auto’s), zich hier helemaal in verdiept en hier continu over wil praten. Kinderen kunnen dan de signalen missen dat anderen minder de behoefte hebben om hiernaar te luisteren, of ook eens over iets anders willen praten.
Mensen horen, zien, ruiken, voelen en proeven. De informatie die dit oplevert, wordt naar de hersenen gestuurd, als een soort puzzelstukjes. Die gegevens worden bij iemand met autisme niet automatisch samengevoegd tot een logisch geheel. Puzzelstukjes blijven liggen of worden op een andere manier gekoppeld.
Zo kan iemand door een kind met autisme niet herkend worden omdat ze haar haren vandaag in een staart draagt, terwijl ze de vorige keer haar haren los droeg. Zelfs een moeder die altijd een broek draagt en nu vanwege een feest een jurk, kan mogelijk niet herkend worden door haar kind met autisme.
Om je kind met autisme te helpen met het verwerken van informatie, is het fijn om duidelijk en zo kort en duidelijk mogelijk te communiceren:
Bedenk steeds: alle informatie komt even hard binnen (feitelijke en sociale informatie, er wordt geen onderscheid gemaakt, alles is even belangrijk)
Om je kind zo veel mogelijk rust in het hoofd te bieden, is duidelijkheid belangrijk. Feitelijke informatie is voor ieder mens makkelijker te begrijpen en goed duidelijk te maken. Dus… maak afspraken zo feitelijk en letterlijk mogelijk, bijvoorbeeld:
Waarom is zo veel mogelijk rust zo belangrijk voor kinderen (en volwassenen) met autisme? In je hersenen sorteert de thalamus de binnengekomen informatie. De thalamus “regelt” het verkeer. Ook geeft de thalamus de intensiteit door (bijv. het kriebelende kleding-etiket, het tikken van de klok, het zoemen van de beamer).
De thalamus bepaalt of je je ergens bewust van wordt en hoe sterk het binnenkomt. De informatie die “begrepen” is wordt doorgezet naar het werkgeheugen (denken en doen). Dit kan worden afgesloten. De overige info gaat naar de frontaalkwab. Hier moet nog even gepuzzeld worden, bewust of onbewust. Dan wordt het terug gestuurd naar de thalamus.
De frontaalkwab van iemand met autisme is actiever. Te veel informatie die blijft rondcirkelen kan zorgen voor overprikkeling. Overprikkeling kan ervoor zorgen dat de thalamus letterlijk DICHT gaat. Dan STOPPEN alle prikkels (aanraken, geur, praten….), ze komen niet meer binnen. STOP dan ook met het geven van prikkels. Ga eventueel naast je kind zitten (stil) of geef hem/haar iets wat rust geeft. Laat je kind dan met rust. Er zijn is voldoende.
Om overprikkeling te voorkomen, is duidelijkheid en rust nodig. We kunnen niet alle prikkels voorkomen. Het kan rust geven om te weten wat er gaat gebeuren. Voor sommige kinderen met autisme is het fijn om precies te weten wat er gaat gebeuren en in welke volgorde.
Klik hier om het volledige artikel te lezen op Opgroeienin046.nl.