Geen onverdeelde
FEESTVREUGDE

Mevrouw Frida Cleve-Mollard was blij toen de oorlog voorbij was. Nu kon ze weer eens vanuit haar huis in Berlijn naar kasteel Cannenburch in Vaassen afreizen. Het kasteel was al bijna veertig jaar in haar bezit. Haar man Richard Cleve had in het kasteel een hotel-pension gevestigd. Alle gezinsleden, ook de kinderen Karl en Julia, spraken goed Nederlands. Nog vol plannen voor uitbreiding van de hotelcapaciteit was Richard Cleve in 1936 plotseling gestorven.

Frida Cleve mocht tijdens de bezetting alleen naar de Cannenburch als ze haar bezittingen in dienst stelde van de Duitse oorlogvoering. Dit weigerde ze. Maar ze was niet bij machte te verhinderen dat op het kasteel groepen journalisten warm gemaakt werden voor het nationaalsocialisme.
Meteen na de bevrijding kreeg mevrouw Cleve bericht dat de Staat der Nederlanden het kasteel en haar overige bezittingen in Vaassen in beslag genomen had. Hiermee werd het Besluit Vijandelijk Vermogen (1944) van de Nederlandse regering in ballingschap ten uitvoer gebracht. Alle in Nederland wonende Duitsers moesten met hun privévermogen boeten voor de Nederlandse oorlogsschade.
Mevrouw Cleve besloot bij het Nederlands Beheersinstituut, dat de afgepakte goederen beheerde, een verzoek tot ‘ontvijanding’ in te dienen. Een confiscatie werd teruggedraaid, als je kon aantonen dat je je ingezet had voor de geallieerde zaak. Beroep tegen een eventuele afwijzing was mogelijk bij de afdeling Rechtspraak van de Raad voor het Rechtsherstel. Frida Cleve maakte de gang naar beide instellingen. Ter verdediging voerde ze haar liefde voor Nederland aan en haar verachting voor Hitler en zijn beweging. Ze had naar de geheime zender geluisterd en waar mogelijk oorlogsslachtoffers geholpen. Nooit had ze geld naar Duitsland gebracht, integendeel, de Cannenburch had haar kapitalen gekost. Wat had ze meer kunnen doen? Vanuit Berlijn, het hol van de leeuw? Ze was immers al in de zeventig.

De aanvraag tot ontvijanding van Frida Cleve was nog onder de rechter toen het Beheersinstituut de Cannenburch in 1951 voor een habbekrats verkocht aan de Stichting Vrienden der Geldersche Kasteelen. Daar was goed over nagedacht. Als mevrouw Cleve ontvijand zou worden, moest de Cannenburch teruggegeven worden en dat was de bedoeling niet. De kans was groot dat Nederland en Duitsland ooit een overeenkomst zouden sluiten over de oorlogsschadevergoeding, die de Bondsrepubliek bereid was uit te keren. In dat geval zou de waarde van het geliquideerde vijandelijk vermogen van dat bedrag afgetrokken worden. Gedupeerde burgers als Frida Cleve moesten vervolgens voor genoegdoening maar bij hun eigen regering aankloppen; voor Nederland was de kous af.

De Cannenburch omstreeks 1906

Het ontvijandingsverzoek van Frida Cleve-Mollard werd afgewezen. Ze had weliswaar niet geheuld met de nazi’s, maar voor de geallieerde zaak had ze te weinig gedaan. In hoger beroep kreeg de rechter toch met de dame te doen vanwege haar benarde financiële positie. Ze kreeg een maandelijkse toelage van 200 gulden. Daarvoor moest ze aantonen dat ze nog in leven was. Mevrouw Cleve nam meestal een krant. Ze zette haar handtekening onder de datum en stuurde dit levensteken naar Den Haag. Toen de handtekening in 1958 na een hersenbloeding veranderde in een onleesbare krabbel, moest Karl Cleve namens zijn moeder tekenen. Jaren later kregen de erven Cleve nog een schamele vergoeding van de Bondsrepubliek. W.S-B

Frida Cleve, geb. Mollard, ca. 1950
 
Van links naar rechts: Julia, Karl, Frida en Richard Cleve