In Oene was je vroeger klompenmaker, boer of allebei. Begonnen als nevenactiviteit, was het klompenmaken in het midden van de twintigste eeuw verzelfstandigd tot een middenstandsbedrijf. Nog steeds staan in de omgeving van Oene “ontelbaar ijle” populieren. Klompenmakershout.

Terwijl collega-klompenmakers een voor een verdwenen, zag Riphagen nieuwe kansen. Een boer loopt op klompen, maar hij kan ook niet zonder laarzen en een overall. De vrijetijdssector werd booming business.

En zo veranderde klompenmakerij Riphagen onder leiding van Arjan en Arend Riphagen in de alom bekende modezaak Aro Fashion Gear.
Van de Duitse bezetting kan vader Gerhard Riphagen zich nog goed herinneren dat het klompenmakersvak één voordeel had. Je hoefde niet te werken voor de Duitse oorlogsindustrie. Zelf hadden de Duitsers namelijk ook klompen nodig, maar om de bevolking af te knijpen werd de populierenkap aan banden gelegd. Gelukkig bleven er genoeg klompen over voor de joden in “het verscholen dorp” in Vierhouten.

Gerhard Riphagen met het ‘onderduikertje’, uit dankbaarheid gekregen van oom Jo en tante Mia

Leven onder een bezettingsmacht maakt vindingrijk. In de werkplaats zat de verboden radio, verstopt onder het boorsel. Gerammel van melkemmers? Er dreigt gevaar. Gerhard zegt: “Ik werd de boer opgestuurd om aardappels, boter en kaas op te halen in ruil voor stroom van de Provinciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij (PGEM)”.

In een oude schuur naast de klompenmakerij richtten de Duitsers een keuken in. Lastig, maar ook uitdagend. Tussen de middag deden ze een dutje. Dan kon je stiekem naar binnen glippen om vlees te pikken. Stelen van de Duitsers gold immers niet als stelen, maar als terugpakken van wat je ontnomen was. En ze pakten je van alles af, fietsen, radio’s, maar ook levende have. Eenmaal was Gerhard getuige van een curieus schouwspel: opa zat met een greep de Duitsers achterna in plaats van andersom. Opa Zonnenberg wilde zijn kippen terug.

Na de invasie van de geallieerden in Normandië voelden de Duitsers zich in het nauw gedreven. Ze werden onberekenbaarder. Gerhard hield op zekere dag een strooibiljet in de vingers, dat de onderduikers ome Jo en tante Mia per ongeluk hadden laten vallen. Op het gele vodje papier riep generaal Montgomery de Duitsers op zich over te geven. Zo jong als hij was werd Gerhard bedreigd met een karabijn.

Deed je nog mensenkennis op tijdens de bezetting? Ja, is het antwoord van Gerhard Riphagen. De ene Duitser was de andere niet. Daar waren zeer gevaarlijke SS’ers onder, maar ook gewone Wehrmachtsoldaten die veel liever bij moeder thuis gebleven waren. Mensen die met gevaar voor eigen leven joodse onderduikers, Engelse piloten of gedeserteerde Duitse soldaten hadden verborgen, lieten zich daar niet op voorstaan. Maar bij de Binnenlandse Strijdkrachten zaten ook lui die pas na de bezetting “heldendaden” verrichtten. Riphagen ziet de moeder nog voor zich, in de ogen van een schooljongen was ze oud. Ze verzamelde de krullen van haar dochter.

Na de bezetting kreeg de klompenmakerij nieuwe klandizie. De klompjes gingen met de soldaten terug naar Canada. Niet van die lompe stompneuzen, maar spitse, naar Frans model. W.S-B